doorslaan
- door·slaan
- samenstelling van door en slaan
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
doorslaan /ˈdoːrslan/ |
sloeg door /ˌsluxˈdoːr/ |
doorgeslagen /ˈdoːrɣəˌslaɣə(n)/ |
klasse 6 | volledig |
doorslaan
- (elektriciteit, van een stop) stukgaan zodat de verbinding doorbroken wordt
- De stoppen waren doorgeslagen omdat de bliksem was ingeslagen.
- alles bekennen tijdens een verhoor
- De verdachte wilde maar niet doorslaan.
- zonder enige remming, wild worden, gek worden
- De doorgeslagen koe rende zo de sloot in.
- te ver gaan met iets zodat het niet meer goed is
- Het dikke meisje sloeg door met afvallen en heeft nu anorexia nervosa.
- ▸ Meer is niet beter en minder kan juist gezond zijn. We zijn in de westerse maatschappij een beetje doorgeslagen in onze verslaving aan spullen en schulden.[1]
- 4. doorschieten
- de stoppen slaan bij iemand door
helemaal wild worden, driftig worden
- de balans slaat door
in een overweging wordt duidelijk welke van de twee mogelijkheden gaat overheersen
- Het woord doorslaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doorslaan" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be