(klemtoonhomogram)

  • door·schie·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorschieten
doorschoot
doorschoten
klasse 2 volledig [A]

[A] doorschíéten

  1. overgankelijk met een schot doorboren
    • Het everzwijn werd doorschoten met een aantal pijlen. 
  2. met grote snelheid ergens doorheen gaan
    • Een cirkelvormige racebaan van 100 kilometer waarbinnen deeltjes zo onder het meer van Genève doorschieten. Dat is het plan dat Cern onthulde in een nieuwe ontwerpstudie voor de zogeheten Future Circular Collider (FCC). [3] 
  3. het aanbrengen van lege bladzijden tussen de bedrukte in een boek
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorschieten
schoot door
doorgeschoten
klasse 2 volledig [B]

[B] dóórschieten

  1. ergatief niet tot stilstand komen
    • De bal schoot verder door dan hij verwacht had. 
  2. uitgroeien en zaad voortbrengen
    • De kool was doorgeschoten en oneetbaar geworden. 
  3. inergatief voortgaan met schieten
    • Ondanks de zojuist gesloten wapenstilstand werd er nog enige tijd doorgeschoten. 
98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]