• doods·be·nauwd
stellend
onverbogen doodsbenauwd
verbogen doodsbenauwde
partitief doodsbenauwds

doodsbenauwd

  1. heel erg kortademig
  2. (figuurlijk) heel erg bang
    • Zelfs Albert, doodsbenauwd bij het idee te sterven, zou de eerste de beste afmaken. [2] 
    • Zij noemde hem de ’slechtste minnaar ooit’ en beschreef zijn mannelijk geslacht als ’een chipolataworstje’. En al was dat in een interview zestien jaar geleden, een bron vertelt aan New! magazine dat de ster doodsbenauwd is dat precies deze uitspraken straks weer de voorpagina’s halen, nu het interview weer opduikt.[3] 
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Lemaitre, Pierre
    "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 19
  3. de Telegraaf 29 nov. 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be