• dom·per
enkelvoud meervoud
naamwoord domper dompers
verkleinwoord dompertje dompertjes

de domperm

  1. (figuurlijk) teleurstelling, iets dat de vreugde uitdooft
    • De zilveren medaille op de 200 meter hardlopen tijdens de Olympische Spelen was een domper op het geluk van Daphne Schippers. 
  2. voorwerp om iets mee uit te doven
     (…) de tegels aan de wanden zijn wel zeer schoon; de koperen kandelaars met domper en snuitschaar doen wel sentimenteel aan; maar... in welk deftig burgershuis kan men ze niet als ‘antiek’ aantreffen?[4]
  3. (politiek) (figuurlijk) (verouderd) iemand met reactionaire opvattingen, iemand die de vooruitgang wil tegenhouden
      Ja, over het geheel, volg ik de algemeen aangenomen spelling, totdat het mij duidelijk blijkt van hare verkeerdheid. De Heer Siegenbeek heeft dus geene reden om mij toe te voeren, dat bij mij blijkbaar het gezag van Bilderdijk meer geldt dan alle taalkundige gronden. Maar ook is deze aantijging onbehoorlijk en ongepast. Of wat beteekent zij anders als het meer platte: Gij zijt een Bilderdijkiaan, een domper, een gek? Hij weet toch zeer goed, dat deze woorden tegenwoordig voor gelijkbeteekenend gehouden worden.[5]
     Toen raakte de socialist Schaper, een gewezen schildersknecht uit Groningen, die sinds hij in 1899 te Veendam was gekozen, een natuurlijk talent voor het parlementaire werk had geopenbaard, buiten zich zelf van woede. 'Smerige bende' zo moet hij volgens de perstribune uitgeroepen hebben. "Dompers ben jelui". In de Handelingen werd het scheldwoord iets anders gedrukt nI. 'smerige ellendige troep'.[6]
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[7]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. domper op website: Etymologiebank.nl
  3. "domper" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4.   Weblink bron Folklore te Gent

    IV (Slot) (augustus 1927) in: Verzameld journalistiek werk. Deel 15. Nieuwe Rotterdamsche Courant november 1926 - januari 1929. Met enkele aanvullingen 1906, 1910. (1995), Cultureel Documentatiecentrum, Gent, p. 298

  5.   Weblink bron
    C.M. van der Kemp
    Nog iets over de algemeen aangenomen Nederduitsche spelling, tegen den hoogleeraar M. Siegenbeek in: Vaderlandsche Letteroefeningen., jrg. 68 deel 2 (1828), G.S. Leeneman van der Kroe en J.W. IJntema, Amsterdam, p. 430
  6.   Weblink bron “Smerige bende! Dompers ben jullie - Obstructie van Schaper (1910)” op parlement.com  
  7.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be