• af·knap·per
enkelvoud meervoud
naamwoord afknapper afknappers
verkleinwoord

de afknapperm

  1. een tegenvaller die zo groot is dat men daarna moeilijk of niet verder kan of gaat
    • „Als er nu een fantastische, slimme jongen op een middelbare school bij zijn decaan komt en vraagt of hij naar de pabo zal gaan, zal die waarschijnlijk zeggen: daar ben je te goed voor”, zegt Emile van Velsen, opleidingsdirecteur van de pabo op de Christelijke Hogeschool Ede. Hij is het er niet mee eens, maar dat is het beeld: dat het basisonderwijs niet erg uitdagend is. De inhoud niet, en de carrièreperspectieven ook niet. Dat is een afknapper'Vetgedrukte tekst', vooral voor jonge mannelijke leraren. [2] 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Thomas de Veen 5 oktober 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be