Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dom·mer

Bijvoeglijk naamwoord

dommer

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van dom

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • dom·mer
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord dómari
Naar frequentie 1317

Zelfstandig naamwoord

dommer, m

  1. (juridisch) rechter
  2. (sport) arbiter, scheidsrechter
  3. jurylid
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   dommer     dommeren     dommere     dommerne  
genitief   dommers     dommerens     dommeres     dommernes  
  1. «Laget hadde resignert før dommeren blåste for avspark.»
    Het team had ontslag genomen voordat de scheidsrechter blies voor de aftrap.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Schrijfwijzen