doctoraat
- doc·to·raat
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘graad van doctor’ voor het eerst aangetroffen in 1485 [1]
- afgeleid van doctor met het achtervoegsel -aat
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doctoraat | doctoraten |
verkleinwoord | doctoraatje | doctoraatjes |
het doctoraat o
- (onderwijs) het hoogste diploma dat aan een universiteit behaald kan worden
1.het hoogste diploma dat aan een universiteit behaald kan worden
- Het woord doctoraat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doctoraat" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "doctoraat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be