distribueren
- Geluid: distribueren (hulp, bestand)
- IPA: /dɪstriby'erə(n)/
- dis·tri·bu·e·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verdelen’ voor het eerst aangetroffen in 1404 [1]
- afgeleid van het Franse distribuer of daarvoor van het Latijnse 'distribuere' (verdelen) (of 'tribuere' (toedelen, toekennen) met het voorvoegsel dis-) met het achtervoegsel -eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
distribueren |
distribueerde |
gedistribueerd |
zwak -d | volledig |
distribueren
- overgankelijk uitdelen, verspreiden, bezorgen, rondbrengen
- - Hij distribueerde de flyers in de stad.
- - PostNL distribueert veel pakketjes van webshops die zelf geen distributienetwerk hebben.
1.
- Het woord distribueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "distribueren" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "distribueren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be