• toe·de·len

toedelen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
toedelen
deelde toe
toegedeeld
zwak -d volledig
  1. iemand iets een deel van het geheel geven
    • WVC schat in een intern stuk van 10 september het tekort voor dit jaar op 1500 centrale opvang plaatsen en 11.000 woningen in gemeenten. Dat zou neerkomen op tien nieuwe asielzoekerscentra. Als maatregelen voor de langere termijn noemt WVC het bieden van ontwikkelingshulp ter plekke, het geven van voorlichting over de onmogelijkheden om in Nederland te worden toegelaten, het verkorten van asielprocedures, het verduidelijken van de positie van niet-verwijderbare asielzoekers en het rekening houden met de behoeften van asielzoekers bij het toedelen van nieuwbouwcontingenten aan gemeenten. [2] 
70 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Folkert Jensma 2 oktober 1990
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be