Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rond·bren·gen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

rondbrengen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rondbrengen
bracht rond
rondgebracht
zwak -cht volledig
  1. ergens een tijd zijn
    • - Ik heb twee uur in het museum rondgebracht maar toen had ik alles wel gezien. 
  2. bezorgen, afleveren
    • - Ik heb vele jaren de krant rondgebracht. 
    • - Inmiddels staan we voor de Community Shop. Tot zes jaar geleden was dit een supermarkt. De supermarkt leed verlies en sloot, een voorbeeld van de leegloop van de middenstand op het Engelse platteland. Maar de klimaatgroep kwam met een plan, stak er geld in, liet dorpelingen een belang kopen en nu is de supermarkt het vrolijke middelpunt van het dorp. „Mensen zoeken hier streekproducten en zelfgemaakte taarten. Ze willen de krant kopen en praten over de voorpagina. Ze verlangen de dingen die je niet kan vinden bij Tesco’s of Sainsbury’s”, zegt manager Deb Deynam. „We hebben tientallen vrijwilligers die achter de kassa staan, de inkoop verzorgen, boodschappen rondbrengen. Zij vinden het fijn om zo met mensen in contact te komen.” [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Melle Garschagen 26 december 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be