• dis·tinc·tief
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onderscheidend’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van distinctie met het achtervoegsel -ief
  • afgeleid van het Franse distinctif of daarvoor van het Latijnse 'distinctivus'
enkelvoud meervoud
naamwoord distinctief distinctieven
verkleinwoord - -

het distinctiefo

  1. onderscheidingsteken dat een rang of graad aanduidt
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen distinctief distinctiever distinctiefst
verbogen distinctieve distinctievere distinctiefste
partitief distinctiefs distinctievers -

distinctief

  1. onderscheidend
  2. (taalkunde) een betekenisverschil aanduidend
86 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[2]