• di·nar
  • van Arabisch دِينَار (dīnār) dat weer teruggaat op Latijn denarius, in de betekenis van ‘munteenheid van o.a. Algerije, Bahrein, Irak, Jordanië, Koeweit, Libië en Tunesië’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1][2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord dinar dinars
verkleinwoord - -

de dinarm

  1. (financieel) munteenheid in o.a. Algerije, Bahrein, Irak, het voormalig Joegoslavië, Jordanië, Koeweit, Libië, Servië en Tunesië
  2. (numismatiek) (historisch) gouden munt in islamitische landen
71 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]


stamtijd
tegenw.
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dino dinava dinat
1e vervoeging volledig

dinar

  1. lunchen, het middagmaal nuttigen