• den met de uitgang -s

dens mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord den

dens

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van (to) den


dens m

  1. (anatomie) tand
  2. (metonymisch) tand, uitsteeksel
  3. (figuurlijk) afgunst, jaloezie