deizen
- dei·zen
- van Middelnederlands deisen [1][2][3] (na de 17e eeuw verdrongen door deinzen)
- [2] mogelijk via Jiddisch deische "stil!" in 'Deische ibber die jelodem.' deelvertaling uit Portugees van Sefardische Joden deixe "laat" in 'Deixe por as creaturas' of 'Deixe por as pequenos' "Laat nou, voor de kinderen", "Stil, de kinderen"; [4]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
deizen |
deisde |
gedeisd |
zwak -d | volledig |
deizen
- [2] gedeisd
- [1] terugdeinzen
- Het woord 'deizen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.