gedeisd
- ge·deisd
- vervoeging van deizen: de stam met omvoegsel ge- -d , Bargoens voor "zich stil en onopvallend houden;"[1][2] van een oude vorm van deinzen of mogelijk via Sefardische Joden uit het Portugees[3]; in de betekenis van ‘kalm, koest’ voor het eerst aangetroffen in 1955 [4].
vervoeging van: | deizen… |
verbogen vorm: | gedeisde |
gedeisd
- voltooid deelwoord van deizen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gedeisd | gedeisder | gedeisdst |
verbogen | - | - | - |
partitief | gedeisds | gedeisders | - |
gedeisd
- rustig, op de achtergrond, stil(zwijgend)
- Zich gedeisd houden
- Het woord gedeisd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gedeisd" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ gedeisd op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Beem, H.Jerosche 3e druk (1998) Blankevoort, Amstelveen; ISBN 9080419028; p. 63; geraadpleegd 2015-10-13
- ↑ "gedeisd" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be