deiktisch
- deik·tisch
- Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘aanwijzend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1886 [1] [2]
- van Engels deictic gevormd uit Oudgrieks δεικτικός (deiktikós) "bewijs gevend" met het achtervoegsel -isch [3][2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | deiktisch | deiktischer | - |
verbogen | deiktische | deiktischere | - |
partitief | deiktisch | deiktischers | - |
deiktisch
- direct naar iets wijzend
- Leander richt zich waarschijnlijk met een deiktisch gebaar tot het publiek [4]
- (taalkunde) direct verwijzend naar iets in de werkelijkheid, buiten de tekst
- De opmerking van Wittgenstein gaat over de woorden ‘ik’, ‘hier’ en ‘deze’. Die worden gewoonlijk pronomina genoemd, maar het zijn wel speciale pronomina: ze zijn deiktisch en kunnen worden gebruikt om iets aan te wijzen. [5]
- [2] anaforisch
- Het woord deiktisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "deiktisch" herkend door:
12 % | van de Nederlanders; |
14 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "deiktisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ 2,0 2,1 deiktisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Noozeman, J.(eds. I. Grootegoed e.a.)Beroyde student en Bedrooge Dronkkaart, of Dronkke-Mans hel. (2004) Stichting Neerlandistiek VU, Amsterdam / Nodus Publikationen, Münster; ISBN 90-72365-84-4; p. 146, n. 76; geraadpleegd 2018-06-10
- ↑ Kerstens, J."Taalkunde en poëzie: dichter en boer. Over het vermeende nut van taalkunde voor poëzieanalyse" in: Vooys. jrg. 19 nr. 3 (oktober 2001) Vooys, Utrecht; p. 144, 3.4.5.5.5; geraadpleegd 2018-06-10
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be