Nederlands

Uitspraak

1., 2.:

3.:

Woordafbreking
  • de·gel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord degel [1,2] degels
[3] degaliem
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de degelm

  1. rechthoekige plaat waarmee in een hoogdrukpers het papier tegen drukvorm wordt gedrukt om een afdruk te krijgen
    • Dan ging dat persje draaien; er zat een scharnier aan de degel, een soort plat vlak, dat tegen het zetsel drukte en weer openging. [7]
  2. (verouderd) ketel, pot
  3. (Jiddisch-Hebreeuws) vlag
Afgeleide begrippen

1. rechthoekige plaat waarmee in een hoogdrukpers het papier tegen drukvorm wordt gedrukt

Gangbaarheid

22 % van de Nederlanders;
24 % van de Vlamingen.[8]

Meer informatie

Verwijzingen