defensief
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·fen·sief
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verdedigend’ voor het eerst aangetroffen in 1549 [1]
- afgeleid van defensie met het achtervoegsel -ief
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | defensief | defensieven |
verkleinwoord | - | - |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoord
defensief
- verdediging
- Defensie in het defensief
Vertalingen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | defensief | defensiever | defensiefst |
verbogen | defensieve | defensievere | defensiefste |
partitief | defensiefs | defensievers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
defensief
- verdedigend, beschuttend
- Bij defensieve geneeskunde worden onderzoeken niet gedaan in het belang van de patiënt, maar om de risico's voor de arts op een schadeclaim te verminderen.
Antoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord defensief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "defensief" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ "defensief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be