• de·duc·tie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het deduceren’ voor het eerst aangetroffen in 1548 [1]
  • afgeleid van deduceren met het achtervoegsel -tie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord deductie deducties
verkleinwoord - -

de deductiev [3]

  1. het deduceren
  2. (wiskunde) (logica): redenering waarbij men, uitgaande van het meer algemene, tot het bijzondere besluit
95 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]