• daar·en·te·gen
  • In de betekenis van ‘onderschikkend voegwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1484 [1]
  • samenstelling van daar, en en tegen (of het verouderde entegen (tegen)) [2]

daarentegen

  1. daarmee in tegenspraak
    • De tuin was niet goed verzorgd, daarentegen waren de kozijnen netjes in de verf gezet. 
     Bijna vier maanden had ik erover gedaan om de staat Californië te doorkruisen. De buurstaat Oregon daarentegen liep ik in drie weken van zuid naar noord.[3]
95 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]