• IPA: /daːʊ̯ka/
  • dáv·ka

dávka v

  1. dosis; afgemeten hoeveelheid van iets


  • dáv·ka
  • Afgeleid van het werkwoord dávat met het achtervoegsel -ka

dávka v

  1. dosis; afgemeten hoeveelheid van iets
  2. belasting
    «Mezi povinnosti provozovatelů kin patřilo mimo jiné odvádět městu dávka ze zábav a hrát alespoň pět českých filmů ročně.»
    Tussen de verantwoordelijkheden van de uitbaters van bioscopen horen onder andere het afdragen aan de stad van de vermaakbelasting en tenminste vijf Tsjechische films tonen per jaar.
  3. toelage, uitkering
    «Sociální dávky náleží kompetenčně Ministerstvu práce a sociálních věcí.»
    Sociale uitkeringen behoren tot de competentie van het ministerie van Arbeid en Sociale Zaken.
  4. vuurstoot
  1. porce, doze
  2. daň
  3. příspěvek monbezield