• cul·tu·reel
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘m.b.t. de cultuur’ voor het eerst aangetroffen in 1927 [1]
  • afgeleid van cultuur met het achtervoegsel -eel [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen cultureel cultureler cultureelst
verbogen culturele culturelere cultureelste
partitief cultureels culturelers -

cultureel

  1. met betrekking tot cultuur, met betrekking tot de kunsten
    • Rotterdam is de culturele hoofdstad van Europa geweest. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]