• crew
  • Leenwoord, van het Engels crew, in de betekenis van ‘bemanning’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1932 [1][2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord crew crews
verkleinwoord - -

de crewm

  1. bemanning van een schip of vliegtuig
  2. personeel bij een filmproductie
  3. groep medewerkers een rondreizende voorstelling opbouwen en afbreken
92 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]


enkelvoud meervoud
crew crews

crew

  1. bemanning
  2. gezelschap


crew m

  1. (spreektaal) groep, posse
    «Le weekend, Déborah s'amuse avec mon crew
    Het weekend amuseert Déborah zich met mijn posse. [1]