• co·vi·di·oot
enkelvoud meervoud
naamwoord covidioot covidioten
verkleinwoord

de covidiootm

  1. (scheldwoord) iemand die tijdens de coronapandemie de maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus niet naleeft
    • Die covidioot hield midden tijdens de coronacrisis een feestje met 100 bezoekers.