consignare
- IPA: /kon.sig.naː.rɛ/
- Afgeleid van het werkwoord signare “teken geven”, “waarmerken” met het voorvoegsel con-.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
infinitief | 1e pers. enk. ind. praes. act. |
1e pers. enk. ind. perf. act. |
supinum |
consignāre | consigno | consignāvi | consignātum |
eerste vervoeging | volledig |
overgankelijk consignare
- van een zegel voorzien, verzegelen
- instaan, borg staan voor
- aantekenen, optekenen, noteren
vervoeging van |
---|
consignar |
consignare