consigner
- con·signer
- Ontleend aan Latijn consignare “waarmerken”, “van een teken (van echtheid) voorzien” . [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
consigner /kɔ̃siɲe/ |
consignais /kɔ̃siɲɛ/ |
consigné /kɔ̃siɲe/ |
eerste groep | volledig |
consigner v
- in verzekerde bewaring geven, toevertrouwen aan
- (scheepvaart) aantekenen (van goederen)
- optekenen (in een rapport, proces-verbaal)
- (militair) (onderwijs) detentie geven, verbieden de barakken of de school te verlaten (als strafmaatregel)
- opdracht geven om binnen te blijven (als noodmaatregel)
- opdracht geven om weg te blijven bij een bepaalde plaats (als noodmaatregel)
- ↑ consigner (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .