• con·fe·re·ren
  • beraadslagen [1]

confereren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
confereren
confereerde
geconfereerd
zwak -d volledig
  1. vergadering met twee of meer partijen
    • Hier verrijst een 47 meter hoge hoteltoren in twaalf bouwlagen. De entree komt in het laagbouwgedeelte aan de achterzijde. Hier komen eveneens vergaderruimtes en het restaurant. Als alles volgens planning verloopt levert aannemer Dura Vermeer het hotel eind volgend jaar op. Ongeveer een half jaar later kunnen de eerste gasten overnachten, confereren, ontbijten, lunchen en dineren bij de Enschedese vestiging van Van der Valk. [2] 
    • De sport staat keihard op de rand van een faillissement. Het blijft meer dan belachelijk dat de stichting zelfs in het eigen vakbkad geen opheldering van zaken geeft. Liever achter gesloten deuren confereren is het motto. [3] 
86 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]