concertreis
  • con·cert·reis
enkelvoud meervoud
naamwoord concertreis concertreizen
verkleinwoord concertreisje concertreisjes

de concertreisv / m

  1. (muziek) reis van een musicus of orkest waarbij het geven van concerten het reisdoel is
     Dat misverstand is gelukkig snel verholpen. Maar Adams leven is voorgoed veranderd. Zij was 23 jaar oud toen ze op 15 juli 1996 terugkeerde van een vrolijke concertreis naar Italië. Ze speelde saxofoon, derdejaars student aan het conservatorium in Tilburg. "Ik had een 9,5 voor mijn overgangsexamen," vertelt ze. Na de ramp moest ze alles opnieuw leren. "Ik kon niets meer. Niet praten. Niet bewegen. Ik kon niets kenbaar maken. Ik ben nog steeds aan het revalideren. Ik praat nog niet goed genoeg. Saxofoon spelen kan ik alleen nog op amateurniveau. Je moet een weg vinden om hier mee om te gaan."[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “25 jaar na de Herculesramp: 'Mijn ouders hoorden dat ik dood was'” (Zaterdag 10 juli 2021, 14:03), NOS