collaboreren
- col·la·bo·re·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘met de vijand samenwerken’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
- afgeleid van het Franse collaborer (met het voorvoegsel col- en met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
collaboreren |
collaboreerde |
gecollaboreerd |
zwak -d | volledig |
collaboreren [3]
- inergatief meewerken, samenwerken
- inergatief sinds W.O. II: met de vijand samenwerken ('heulen')
- Er zijn Nederlanders geweest die gecollaboreerd hebben met de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog.
1. met de vijand samenwerken
- Het woord collaboreren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "collaboreren" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "collaboreren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ collaboreren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be