chasseur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- chas·seur
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van het Franse chasser (jagen) met het achtervoegsel -eur [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | chasseur | chasseurs |
verkleinwoord | chasseurtje | chasseurtjes |
Zelfstandig naamwoord
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord chasseur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "chasseur" herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ chasseur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Frans
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord | |
mannelijk | chasseur | le chasseur | voleurs | les chasseurs |
vrouwelijk | chasseuse | la chasseuse | chasseuses | les chasseuses |
Zelfstandig naamwoord
chasseur m