• cha·pe·ron·ne
  • met het achtervoegsel -e gevormd uit Frans  chaperon zn , een vervrouwelijkte vorm die deze betekenis in het Frans zelf niet heeft [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord chaperonne chaperonnes
verkleinwoord

de chaperonnev

  1. (verouderd), (maatschappij) oudere vrouw die een jonge ongehuwde vrouw begeleidt als ze naar feesten gaat waar ook jonge heren komen
    • Van Vleuten werkt momenteel aan een boek over zijn familiearchief. Zijn nieuwe voorstelling Nog nooit vertoond komt daar uit voort: aan de hand van een schat aan oude foto’s „tovert hij zijn publiek een verdwenen wereld voor van tropenhelmen en telegrammen, chaperonnes en schipbreuken.”[3] 
  2. (figuurlijk), (maatschappij) beschermer van iemand anders dan een jong meisje
    • Evenals Ten Dam, die gisteren als ’lijfwacht’ van de Australiër de tweede Pyreneeënrit afwerkte. "Ik was zijn chaperonne. Michael en ik hadden een ’snipperdag’, maar naar Rodez ga ik voor hem weer vol op kop hengsten, want deze zege smaakt naar meer...”[4] 
90 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  chaperonne     la chaperonne     chaperonnes     les chaperonnes  

chaperonne v

  1. (biochemie) chaperonne-eiwit