cannelure
- can·ne·lu·re
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cannelure | cannelures |
verkleinwoord | canneluretje | canneluretjes |
- (bouwkunde) elk van de (verticale) groeven op zuilen, pilasters, gevels en meubilair
- Op dat zuil stonden de cannelures dicht bij elkaar.
1. elk van de (verticale) groeven op zuilen en pilasters
- Het woord cannelure staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "cannelure" herkend door:
34 % | van de Nederlanders; |
42 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
cannelure
- IPA: /kɑnlyʁ/
- canne·lure
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
cannelure | la cannelure | cannelures | les cannelures |
cannelure v