buitentalig
- Geluid: buitentalig (hulp, bestand)
- IPA: / ˌbœytə(n)ˈtaləx / (4 lettergrepen)
- bui·ten·ta·lig
stellend | |
---|---|
onverbogen | buitentalig |
verbogen | buitentalige |
partitief | buitentaligs |
buitentalig
- (taalkunde) geen onderdeel van de taal uitmakend, betrekking hebbend op datgene wat de taal beschrijft
- ▸ Altijd was gedacht dat taalverwerking veel te snel ging om er ook nog eens buitentalige kennis bij te betrekken.[1]
- ▸ Tegen dergelijke gelijkschakeling van de betekenis met een buitentalig iets zijn heel wat bezwaren gerezen, waarbij de observaties van Frege (1952) een belangrijke plaats innemen. Hij wees erop dat, als de uitdrukkingen de Avondster en de Morgenster dezelfde betekenis hebben omdat ze dezelfde referent hebben (nl. de planeet Venus), ook de zinnen Jan weet dat de Avondster de Morgenster is en Jan weet dat de Avondster de Avondster is in semantisch opzicht gelijkwaardig zouden zijn, wat duidelijk niet het geval is.[2]
- Het woord 'buitentalig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron Hendrik Spiering“De Nederlandse treinen zijn wit” (11 juni 2005) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron D. GeeraertsEen semiotische klassifikatie van semantische theorieën in: Forum der Letteren., jrg. 1980 nr. 1 (maart 1980), Dick Coutinho, Muiderberg, p. 34