• bui·ten·ta·ligs

buitentaligs

  1. partitief van de stellende trap van buitentalig
     De zee van taal is onbeperkt; volgens mij is er daarbuiten niets. Iets bestaat pas als het in taal is omgezet. Om het bekende adagium van Derrida nog maar eens aan te halen: ‘Il n'y a pas de hors-texte’; er is niets buitentaligs.[1]
  1.   Weblink bron
    Josje Kraamer
    Een zee van taal : Over De markiezin in: Bzzlletin., jrg. 24 nr. 225 (april 1995), BZZTôH, Den Haag, ISBN 90 5501 153 3, p. 47