• bry
  • Afkomstig van het Nederduitse woord "brüden" (= plagen, lastig vallen, feitelijk: ontucht drijven met), samenhang met brud (= breuk)
Naar frequentie 1251
vervoeging
onbepaalde wijs bry bry
tegenwoordige tijd bryr bryr
verleden tijd brydde
brøy
brød
voltooid
deelwoord
brydd brydd
onvoltooid
deelwoord
bryende bryende
lijdende vorm brys brys
gebiedende wijs bry bry
vervoegingsklasse Klasse 4 zwak Klasse 2 sterk
opmerking optioneel optioneel

bry

  1. overgankelijk plagen


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bryn     brynet     bryn     bryna
brynene  
genitief   bryns     brynets     bryns     brynas
brynenes  

bry, o

  1. moeilijkheid, moeite, omstandigheid, plaag


  • bry
  • Afkomstig van het Nederduitse woord "brüden" (= plagen, lastig vallen, feitelijk: ontucht drijven met), samenhang met brud (= breuk)
vervoeging
onbepaalde wijs bry
tegenwoordige tijd bryr
verleden tijd brydde
voltooid
deelwoord
brydd
brytt
onvoltooid
deelwoord
bryande
lijdende vorm bryast
gebiedende wijs bry
vervoegingsklasse Klasse 4 zwak
opmerking

bry

  1. overgankelijk plagen


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bryn     brynet     bryn     bryna  

bry, o

  1. moeilijkheid, moeite, omstandigheid, plaag