• be·svær
  • Afkomstig van het Duitse zelfstandige naamwoord Beschwer met het voorvoegsel be-
Naar frequentie 12900

besvær

  1. onvoltooid deelwoord van besvære
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   besvær     besværet     besvær     besværa
besværene  
genitief   besværs     besværets     besværs     besværas
besværenes  

besvær o

  1. last, moeite, ongerief

besvær, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van besvær