• bronst
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘paartijd’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bronst bronsten
verkleinwoord - -

de bronstv / m [3]

  1. (dierkunde) (seksualiteit) paardrift van dieren
vervoeging van
bronzen

bronst

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bronzen
    • Jij bronst. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bronzen
    • Hij bronst. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bronzen
    • Bronst! 
88 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]