• bron·zen
  • Afgeleid van brons met het achtervoegsel -en
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen bronzen

bronzen

  1. van brons gemaakt
    • De Mitanni en de Hettieten vochten met bronzen wapens. 
  2. op brons gelijkend, qua klank of kleur
    • Het harde werk in de medogenloze zon had hem een bronzen aanblik gegeven. 
  • bron·zen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bronzen
bronsde
gebronsd
zwak -d volledig

bronzen

  1. aan iets een bronskleur geven met bronspoeder , vernis enz
  2. ergatief een rode of bruine kleur verwerven
    • Toen kwam de herfst, en in de kruinen bronsden
      De rozigblonde peren,
      'Wijl om de laatste rozen bijen gonsden
      Vol onvoldaan begeeren...[1]
       
98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]
  1. Herfstgedicht
    Joris Eeckhout. (1887- 1951)
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • bron·zen
Naar frequentie 181493

bronzen

  1. nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van bronze