[2] brocante
  • bro·can·te
  • uit het Frans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord brocante
verkleinwoord

de brocantev

  1. semi-antieke spullen die je kunt gebruiken voor het inrichten van je huis
  2. markt voor tweedehandsspullen
    • Daarom is het nu nog even een paar dagen genieten. Van elkaar, van de vrijheid en de tijd, al moet Herman 'gewoon' aan de bak op de boerderij. ,,Met kerst waren we in Nederland en had ik vakantie", glimlacht hij. Fleur: ,,Maar we kunnen straks heus nog wel een keertje uiteten, een keertje bowlen of naar een brocante." [2] 
  3. winkel voor curiosa
    • Pas anderhalf jaar is Beck voedselfotograaf. Ze begon vooral voor zichzelf om haar creativiteit een uitlaatklep te geven, totdat ze ineens de vraag kreeg wat haar uurtarief was: ,,Ik werkte samen met de eigenares van een brocante. [3] 
    • Hoe verder ik weg ben van Nyons, hoe stiller en eenvoudiger de wereld wordt. Verdwenen zijn de uitbundige gevels, de uniform lila gekleurde luiken en winkels met brocante en streekproducten. [4] 
86 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]