breeuwen
- breeu·wen
- In de betekenis van ‘naden dichten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
breeuwen |
breeuwde |
gebreeuwd |
zwak -d | volledig |
breeuwen
- overgankelijk (scheepvaart) het dichten van de naden van de scheepshuid met vezels en pek
- De dekken werden gebreeuwd, [en] buiten boord de ijzeren huid boven water gebikt en geschraapt.
1.
- Het woord breeuwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "breeuwen" herkend door:
39 % | van de Nederlanders; |
17 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "breeuwen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be