• bran·dend
stellend
onverbogen brandend
verbogen brandende
partitief brandends

brandend

  1. van iets dat het een vuurtje bevat
     De brandende lampion die de kinderen, op de avond van Sint Maarten, zingend langs de huizen dragen, de kerstboom, de suizende lichtpijlen als het nieuwe jaar begint en de hoge sprong over het vuur op het zomerfeest van Sint Jan.[1]
  2. van iets dat het licht en hitte uitstraalt
     Na dagen in de brandende zon gelopen te hebben, verliet ik de trail om bij het hostel Burney Mountain Guest Ranch een dag goed bij te slapen.[2]
  3. van iets dat het snel ingrijpen vereist
vervoeging van: branden
verbogen vorm: brandende

brandend

  1. onvoltooid deelwoord van branden
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 7
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be