brandend
- bran·dend
stellend | |
---|---|
onverbogen | brandend |
verbogen | brandende |
partitief | brandends |
brandend
- van iets dat het een vuurtje bevat
- ▸ De brandende lampion die de kinderen, op de avond van Sint Maarten, zingend langs de huizen dragen, de kerstboom, de suizende lichtpijlen als het nieuwe jaar begint en de hoge sprong over het vuur op het zomerfeest van Sint Jan.[1]
- van iets dat het licht en hitte uitstraalt
- ▸ Na dagen in de brandende zon gelopen te hebben, verliet ik de trail om bij het hostel Burney Mountain Guest Ranch een dag goed bij te slapen.[2]
- van iets dat het snel ingrijpen vereist
1.
vervoeging van: | branden |
verbogen vorm: | brandende |
brandend
- Het woord brandend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "brandend" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 7
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be