• bo·ven·klas·se
enkelvoud meervoud
naamwoord bovenklasse bovenklassen
verkleinwoord

de bovenklassev

  1. deel van de bevolking met de meeste macht en het meeste geld en inkomen
     De meerwaarde die de arbeidersklasse creëerde werd stapsgewijs vergroot in een niet-aflatend paternosterwerk voor de uitbuitende bovenklasse die investeerde in politie, klassenwetten en militaire macht om te garanderen dat de bestaande orde bleef bestaan.[1]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535