bovenkant
- bo·ven·kant
- samenstelling van boven en kant
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bovenkant | bovenkanten |
verkleinwoord | bovenkantje | bovenkantjes |
de bovenkant m
- de zijde van een ruimtelijk figuur dat naar boven wijst, hier tegenover ligt de onderkant die naar beneden wijst
- ▸ Hierna lieten de duim en wijsvinger van haar rechterhand de bovenkant van haar pyjama flink wapperen.[1]
- het rijkste, hoogste, beste, snelste deel van een geheel
- Onder de toenmalige nieuwe baas maakten we de strategische keuze ons meer op de bovenkant van de markt te richten. De mensen die hier weg gingen, waren hard nodig in New York, waar de prijzen voor naoorlogse beeldende kunst omhoog schoten. Inmiddels is duidelijk dat de internationale middenmarkt voor het bedrijf onontbeerlijk is.” [2]
- Het woord bovenkant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bovenkant" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Arjen Ribbens NRC 9 juni 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be