• bouw·doos
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwdoos bouwdozen
verkleinwoord bouwdoosje bouwdoosjes

de bouwdoosv / m

  1. (speelgoed) verpakking met onderdelen waarmee gebouwen en andere constructies in het klein kunnen worden nagebouwd
  2. verpakking met onderdelen om zelf een bepaald apparaat te bouwen
  3. (scheldwoord) voor transseksueel, iemand de een geslachtsoperatie ook lichamelijk vrouw is geworden
  4. (filmkunst) stel schermen dat er voor zorgt dat het licht van een studiolamp alleen op een bepaald deel van de set valt
97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]