• boom·mees·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord boommeester boommeesters
verkleinwoord boommeestertje boommeestertjes

de boommeesterm

  1. (verouderd) een persoon die de slagboom naar de haven beheert en havengelden in ontvangst neemt
    • Ben je al bij de boommeester langs geweest om ons verblijf in de haven te verlengen?