• bol·wan·gig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bolwangig bolwangiger bolwangigst
verbogen bolwangige bolwangigere bolwangigste
partitief bolwangigs bolwangigers -

bolwangig [1]

  1. van een persoon dat deze bolle wangen heeft
     Nationale eenheid is nou eenmaal makkelijker te vangen in termen als democratie en vrijheid, dan in de persoon van een bolwangige veertiger.[2]
  2. van een persoon dat deze wat dik is
     De krant schetst de geschiedenis van de N-VA en van voorzitter Bart De Wever. Hij wordt bestempeld als een 'bolwangige jongen om wie niemand een cent zou hebben durven verwedden toen hij aan het hoofd kwam van de N-VA'.[3]
  3. van een persoon dat deze wat dik is
71 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Tim Jansen
    “Vier vijf mei! Vervang Koningsdag door Bevrijdingsdag” (30/01/2013), HP de Tijd
  3.   Weblink bron
    loa
    “N-VA haalt voorpagina's Europese kranten” (14/06/2010), De Standaard
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be