stellend attributief vergrotend overtreffend
bly blye blyer blyste

bly

  1. blij
stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
bly
gebly
volledig

bly

  1. blijven



  • bly
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord  blý zn 
Naar frequentie 7948
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bly     blyet     bly     blya
blyene  
genitief   blys     blyets     blys     blyas
blyenes  

bly, o

  1. (element) lood, een giftig zwaar metall
  2. (scheikunde) lood, blauwwit metallisch element met een laag smeltpunt, gebruikt (vanaf de oudheid) als kleurpigment, later ook in loodzuuraccumulatoren, gietstukken en dergelijke
  3. (jachttaal) gebruikt voor de productie van jachtmunitie
  4. gebruik van het woord 'bly' voor het woord 'blyant' ("potlood")


bly

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van bly
  1. Afkorting van het Latijnse woord  plumbum zn  ("lood")


  • bly
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord  blý zn 
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bly     blyet     bly     blya  

bly, o

  1. (element) lood, een giftig zwaar metall
  2. (scheikunde) lood, blauwwit metallisch element met een laag smeltpunt, gebruikt (vanaf de oudheid) als kleurpigment, later ook in loodzuuraccumulatoren, gietstukken en dergelijke
  3. (jachttaal) gebruikt voor de productie van jachtmunitie
  4. gebruik van het woord 'bly' voor het woord 'blyant' ("potlood")


bly

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van bly
  1. Afkorting van het Latijnse woord  plumbum zn  ("lood")