• bloed·geld
enkelvoud meervoud
naamwoord bloedgeld
verkleinwoord

het bloedgeldo

  1. vorm van compensatie die betaald wordt door een dader of zijn gezin aan de familie van het slachtoffer
    • Een Amerikaan, die werkzaam was voor de CIA en werd verdacht van de moord op twee Pakistanen, is gisteren vrijgelaten. Een rechtbank in Lahore gelastte de vrijlating van Raymond Davis (36) nadat familieleden van de slachtoffers hem hadden vergeven in ruil voor de betaling van een forse som ‘bloedgeld’. [2] 
  2. geld verkregen door het plegen van een geweldsmisdrijf
    • Haag probeert in haar boek de ondernemersgeest van grondlegger Oliver Winchester (1810-1880) te contrasteren met de Victoriaanse legende over zijn schoondochter Sarah, die het familiefortuin investeerde in een labyrintisch huis in Californië, vol doodlopende trappen en geheime kamertjes waar ze 38 jaar aan bouwde. Sarah werd, zo wil de legende, verteerd door schuldgevoel over het bloedgeld dat ze had geërfd. Het was alsof in haar ‘haunted house’ de geesten rondwaarden van de door Winchester-geweren gevallen doden. [3] 
96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 17 maart 2011
  3. NRC Maartje Somers 9 december 2016
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be