2. Het heideblauwtje is een voorbeeld van een blauwtje.
3. De bisschopstangare wordt ook blauwtje genoemd.
  • blauw·tje
enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord blauwtje blauwtjes

het blauwtjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord blauw
  2. (vlinders) benaming voor blauw gekleurde vlindersoorten uit het ondergeslacht Polyommatinae  , zoals het heideblauwtje, Plebeius argus  
    • Het icarus blauwtje of gewoon blauwtje is een vrij algemene verschijning in onze streken. 
  3. (zangvogels) (Suriname) benaming voor de bisschopstangare, Thraupis episcopus  
  4. (figuurlijk) pijnlijke afwijzing van een amoureus voorstel, bij uitbreiding ook wel gebruikt voor andersoortige voorstellen
    • Hij druipt niet geslagen af omdat hij bij voorbaat op een blauwtje rekent; (…) [4]
  5. (verouderd) bepaald soort kopie
    • Wat het schrijven betreft: ik moet teksten afleveren, getypt, en ik moet een kopie van die teksten hebben om thuis te bewaren. Dat kan met een gewone schrijfmachine anno 1935 en een "blauwtje". Beter is wat ik nu heb: een elektrische schrijfmachine met correctietoets, en een kopieerapparaat. Het zou natuurlijk nog beter kunnen: niet een loodzwaar kopieerapparaat van 45 bij 50 bij 70 centimeter, maar iets kleins, een printertje dat direct aan mijn schrijfmachine vastzit. [5]
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]