Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blauw·spar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord blauwspar blauwsparren
verkleinwoord blauwsparretje blauwsparretjes

Zelfstandig naamwoord

de blauwsparm

  1. (coniferen) bepaald soort groenblijvende boom met scherp gepunte naalden uit de Rocky Mountains, Picea pungens  
    • Er staat een blauwspar in de tuin. 
     Ook de blauwspar is nog steeds gewild.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Marcel aan de Brugh
    “De kluit is uit” (14 december 2004) op nrc.nl